Aanpassingen aan het mobiliteitsbudget op komst
Door middel van het mobiliteitsbudget kunnen bedrijfswagens ingeruild worden voor milieuvriendelijke alternatieven. De werknemer kan het mobiliteitsbudget besteden in 3 pijlers: een milieuvriendelijke bedrijfswagen, duurzame mobiliteit of cash.
Omdat het mobiliteitsbudget niet het gehoopte succes opleverde, heeft de regering een wetsontwerp opgesteld dat een aantal wijzigingen aanbrengt aan de huidige regelgeving. Dit wetsontwerp werd eerst voorgelegd aan de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven voor advies. De Raden brachten op 28 september 2021 een gezamenlijk advies uit.
Het wetsontwerp voorziet in de eerste plaats in een aantal versoepelingen. Zo wil de regering dat het toekennen van het mobiliteitsbudget niet meer gekoppeld is aan een functiecategorie. Op die manier krijgt de werkgever meer vrijheid om te bepalen welke werknemers in aanmerking komen voor het mobiliteitsbudget.
Om gebruik te kunnen maken van het mobiliteitsbudget is het vereist om al gedurende een bepaalde tijd te beschikken over een bedrijfswagen of in aanmerking te komen voor een bedrijfswagen. De Raden stellen voor om deze wachttijd af te schaffen.
Verder zullen er ook meer mogelijkheden komen om het mobiliteitsbudget aan te besteden:
- abonnementen voor het openbaar vervoer van inwonende gezinsleden van de werknemer;
- de radius voor het in aanmerking komen van huisvestingkosten wordt uitgebreid tot 10 kilometer van de plaats van tewerkstelling i.p.v. 5 kilometer. Ook kapitaalaflossingen van hypothecaire leningen tellen voortaan mee;
- kosten voor financiering (bv. fietsleningen), stallingskosten en kosten voor niet-verplichte uitrusting die de veiligheid en zichtbaarheid verhogen bij zachte mobiliteit;
- ook ‘elektrische voortbewegingstoestellen’, zoals elektrische steps, worden gezien als zachte mobiliteit;
- parkeerkosten die gepaard gaan met het gebruik van het openbaar vervoer;
- voetgangerspremie voor de verplaatsing tussen thuis en het werk;
Het wetsontwerp voorziet wel dat de werkgever minstens een alternatief in pijler 2 (duurzame mobiliteit) moet aanbieden. De keuze ligt bij de werknemer of hij effectief kiest voor een alternatief in pijler 2.
Indien de werkgever een milieuvriendelijke wagen in pijler 1 aanbiedt, mag deze vanaf 2026 geen CO2-uitstoot meer hebben.
De Raden stellen ook nog voor om een minimum- en maximumbedrag op te leggen waarbinnen de waarde van het mobiliteitsbudget zich dient te situeren. Er wordt een bedrag van € 3.000 en € 16.000 per jaar voorgesteld.
Verder wil de regering ook meer duidelijkheid creëren rond de bepaling van de waarde van het mobiliteitsbudget, want op dit moment bestaat hier geen vaste berekeningswijze voor. Zo wordt er voorgesteld dat bij koninklijk besluit een vaste formule kan worden vastgelegd. Deze formule zou worden gebaseerd op de totale jaarlijkse werkgeverskost van de wagen die de werknemer inruilt. De Raden stellen daarnaast voor om de mogelijkheid te bieden om met vaste forfaitaire bedragen te werken aan de hand van een referentiewagen en –kosten.
Bovenstaand advies zal wellicht nog verwerkt worden in het wetsontwerp. Wij houden u uiteraard op de hoogte van zodra deze wijzigingen ingaan.
Bron: NAR en CRB advies nr. 2.239 van 28 september 2021, Advies over het voorontwerp van wet houdende fiscale en sociale vergroening van de mobiliteit, www.cnt-nar.be.